Met dank aan literair tijdschrift Revisor, die een fragment van dit verhaal publiceerde.
‘Geloof mij nou,’ zegt oom Ton, die schuin tegenover mij aan tafel zit, ‘met die jongens hoef je echt geen medelijden te hebben. Het is een super-lucratieve business.’ Ik heb geen idee waar hij het over heeft, het gesprek is langs me heen gegaan omdat ik naar de andere gasten in het restaurant heb zitten kijken. Ik vraag me alleen maar af waarom hij zijn mededelingen zo vaak begint met een aanmoediging om hem te geloven.
Verder aan tafel zitten mijn oma, mijn tante, een paar nichtjes, nog een oom van wie ik niet zeker weet of het echt een oom is, en ik wacht tot iemand iets gaat zeggen, wat dan ook. Maar niemand schijnt er nog iets aan toe te willen voegen. Ik prik het laatste krielaardappeltje aan mijn vork en stop het in mijn mond. Verder is iedereen uitgegeten. Naast me zit mijn neefje van twaalf over zijn iPhone gebogen. Mijn moeder glimlacht als ik naar haar kijk. Mijn vader houdt een leeg bierglas in de lucht en probeert de aandacht van een serveerster te trekken, maar ze ziet hem niet en loopt verder, en ik staar naar haar kont. De serveerster is blond en slank en ik vind haar niet echt aantrekkelijk, maar evengoed krijg ik een soort visioen waarin ze op haar buik op de achterbank van mijn vaders auto ligt, één knie op de vloer, en ik ruk haar spijkerbroek omlaag en… ‘Heeft het allemaal gesmaakt?’ vraagt een ober. Hij draagt een pistachekleurig schort en een wit overhemd dat te strak om zijn lijf zit. Ik herken hem van de havo, zo’n hoofd vergeet je niet. Alles zit erop – neus, ogen, mond – maar toch lijkt er iets essentieels aan te ontbreken, alsof hij niet helemaal af is.
“Hoe langer ik erover nadenk, hoe vreemder ik de zin vind klinken.”
Hij begint alle borden op zijn onderarm te stapelen. Daar kijk ik naar, niet naar zijn ogen, en ik steek mijn been iets naar buiten over het looppad heen – niet te veel, het mag niet opvallen. Iedereen zegt dat het eten lekker was, behalve mijn neefje van twaalf die al zijn groenten op zijn bord heeft laten liggen, en ook de helft van zijn kipsaté. Hij staart alleen maar naar zijn iPhone.
De ober stapt over mijn uitgestoken been heen. ‘Had iemand nog een kopje koffie gelust?’ vraagt hij. Hij vraagt het iets te vriendelijk naar mijn smaak, waardoor de zin zich in mijn hoofd blijft herhalen. Had iemand nog een kopje koffie gelust, had iemand nog een kopje koffie gelust, en hoe langer ik erover nadenk, hoe vreemder ik de zin vind klinken. In ieder geval hoop ik dat niemand ja zegt, maar oom Ton roept: ‘Een Irish Coffee voor mij, en niet zo zuinig met de whisky!’ Daarbij wrijft hij met zijn enorme handen over zijn buik en hij lacht onnodig hard. Mijn moeder vraagt om het dessertmenu. Dan bestel ik zelf ook maar koffie. Zwart, zonder suiker.
“De illusie van exclusiviteit moet ergens vandaan komen.”
Als iedereen zijn koffie en desserts heeft besteld begint mijn oma plotseling te lachen, zonder dat daartoe een duidelijke aanleiding is. Hele korte, hoge lachjes stoot ze uit, en als mijn tante en oom daar ook, opnieuw, weer een beetje om beginnen te lachen zucht mijn oma plotseling diep en zwijgt dan, heel abrupt, alsof ze nooit enig geluid heeft gemaakt. ‘Ja ja,’ zegt ze nog wel. Maar daarna niets meer.
Ik kijk de eetzaal rond. Er moet minstens vijfhonderd man zitten, en dan is er ook nog een aparte zaal naast de ingang, die is voor de hotelgasten – de illusie van exclusiviteit moet ergens vandaan komen. Ik kijk naar het bedienend personeel dat tussen de met pluche bekleedde stoelen rondrent. Nieuwe gasten blijven binnenkomen. Ik zie geen onbezette tafels, toch is er op vrijwel ieder ogenblik wel een ober die zich voor een sjokkende familie uitsnelt op weg naar een voor hen bestemde tafel.
‘Zeg Nick, hoe gaat het eigenlijk op school?’ vraagt tante Inge, de vrouw van oom Ton, aan mij. Ik heet geen Nick. Mijn broer heet Nick. Ik heet Simon. Mijn ouders vonden dat veilige keuzes – namen waarmee we weinig kans liepen om mee gepest te worden. De toekomst is soms heel wreed. Maar daar kunnen mijn ouders niets aan doen.
“Mijn broer was een meester in het vinden van de gevoelige plekken van mensen in het algemeen en van mijn ouders in het bijzonder.”
‘Ga je ook gezellig mee uit eten na oma’s verjaardag?’ had mijn moeder gevraagd. Ik stemde ermee in, omdat ik altijd overal mee instem.
‘En jij, Nick?’ vroeg ze aan mijn broer, die direct nee zei. ‘Ik heb ook nog een eigen leven.’ Zijn directheid op de juiste momenten was iets wat ik altijd had bewonderd.
‘Kom op, ze is tachtig geworden,’ zei mijn vader nog. ‘Wie weet is dit haar laatste verjaardag.’
‘De vorige keer dat we met haar uit eten gingen deed ze haar pincode drie keer fout,’ antwoordde Nick, ‘en toen moest jij alles betalen. Dat gebeurt nu waarschijnlijk weer, en dan scheelt mijn afwezigheid je tenminste een euro of veertig.’
Mijn broer was een meester in het vinden van de gevoelige plekken van mensen in het algemeen en van mijn ouders in het bijzonder, en we gingen zonder hem naar Van der Valk.
‘Gaat goed hoor,’ antwoord ik mijn tante, ook al zit ik al drie jaar niet meer op school. Ik kijk naar mijn moeder en die glimlacht weer naar me, maar het is een ander soort glimlach dan daarnet. Mijn vader geeft me een knipoog en speelt met zijn nog altijd lege bierglas.
“Ik zie zijn kop voor me, met zijn dertien-in-een-dozijn-kapsel, en als we bijna bij de receptie zijn draai ik me om en loop terug het gangpad in.”
‘Ik ga pissen,’ zeg ik en sta op van mijn stoel. Mijn moeder zegt: ‘Nou, Simon, dat zeg je toch niet in een restaurant,’ en mijn neefje van twaalf komt plotseling tot leven en zegt: ‘Ik ga mee!’
Oom Ton pakt mijn neefje bij zijn arm en leunt opzij. ‘Hij kan hem heus zelf wel vasthouden hoor.’ Hij begint weer te lachen en laat de arm van mijn neefje los zodat hij weer met zijn hand over zijn buik kan wrijven.
‘Ken je dit filmpje?’ vraagt mijn neefje en hij houdt zijn iPhone voor mijn neus.
‘Ja,’ zeg ik zonder te kijken.
‘En deze?’ vraagt hij en botst tegen de benen van een zakenman op. De man heeft een glas in zijn hand, een scheut bier klotst over de rand heen op zijn manchet.
‘Kijk toch uit je doppen, rotjoch,’ zegt de zakenman tegen mijn neefje, maar die heeft enkel aandacht voor zijn telefoon. Hij kijkt niet eens naar de man. Ik doe of zeg ook niks. We lopen verder. Maar de woorden van de zakenman herhalen zich in mijn hoofd, vooral die toon, alsof hij zich te goed voelt om überhaupt iets tegen ons te zeggen. Ik zie zijn kop voor me, met zijn dertien-in-een-dozijn-kapsel, en als we bijna bij de receptie zijn draai ik me om en loop terug het gangpad in.
“Zonder mijn broek omlaag te doen ga ik op de bril zitten en leun achterover.”
De zakenman zit te eten. Ik zet mijn voet tegen de achterste poot van zijn stoel en trek zijn schouders ruw naar achteren. Met stoel en al klapt hij op de grond. Een paar tellen ligt hij heel dom om zich heen te kijken. Dan vliegt hij overeind en grijpt me bij mijn keel, en ik ben bang, maar zijn vrouw, iets te dik maar niet onaantrekkelijk, begint te huilen en jammert dat hij me met rust moet laten. Er loopt wat kwijl over de kin van de man. Ik ruik een mengeling van aftershave en zweet. En uit zijn mond, die vlakbij de mijne is, stinkt hij naar bier en knoflook.
‘Flikker op voordat ik je poten breek!’ blaft hij. Zijn vrouw legt een hand op zijn arm. Ze probeert te stoppen met huilen. ‘Toe, Erik, laat hem nou,’ zegt ze.
‘Je stinkt uit je bek,’ zeg ik als hij me heeft losgelaten en loop dan snel naar de toiletten, waar ik mijn neefje aantref, maar ik wil alleen zijn.
‘Ik moet schijten,’ zeg ik tegen hem en loop een van de hokjes in. Zonder mijn broek omlaag te doen ga ik op de bril zitten en leun achterover, mijn ogen gesloten. In gedachte zie ik mezelf herhaaldelijk een vork in de adamsappel van de zakenman steken. Vanuit het hokje naast me hoor ik een zacht, snel wrijvend geluid. Tussen het plafond en de schotten die de wc-hokjes van elkaar scheiden zit ongeveer twintig centimeter ruimte. Ik ga op de wc bril staan, maar kan nog steeds niet over de rand heen kijken. Ik houd mijn iPhone omhoog boven het schot uit en maak een video van een seconde of vijf. Als ik die terugkijk zie ik hoe een man van een jaar of veertig zichzelf zit af te trekken. De laatste twee seconden van de video doet hij zijn hoofd een beetje achterover. Zijn ogen zijn gesloten. Zijn mond staat half open, en met zijn voortanden bijt hij in zijn onderlip. Het wrijvende geluid in het hokje naast me is plotseling het enige geluid dat ik nog hoor, alsof het door de speakers van een geluidssysteem schalt, en ik voel dat ik hier heel snel weg moet.
Ik ren het hokje uit. Twee mannen staan voor de spiegel hun handen te wassen. Even kijken ze me verbaasd aan, maar al snel vestigen ze hun aandacht weer op de spiegel voor hen. Bij het zien van hun spiegelbeeld verwijden hun ogen zich iets. Ze betasten hun haar met hun vingertoppen, draaien hun gezichten een beetje naar links, een beetje naar rechts. Daar kijk ik naar vanuit mijn ooghoeken terwijl ik de kraan open draai en mijn handen inzeep, langzaam en grondig, en ik kijk naar mijn neefje die met zijn rug tegen de muur leunt, naast de houder met de papieren handdoekjes, nog altijd volledig in beslag genomen door zijn telefoon. De mannen lopen weg, maar het water blijft maar stromen uit die goudkleurige kranen. Dan gaat de deur van het hokje achter me open en de man die zich zat af te trekken komt naar buiten. Hij heeft een blos op zijn wangen. Hij haalt zijn neus op, stroopt zijn mouwen iets omhoog en steekt zijn handen onder de kraan.
“De rukker loopt het toilet uit en langs de garderobe het restaurant in.”
Terwijl ik mijn handen afdroog met een van de papieren handdoekjes maak ik oogcontact met de man. Ik glimlach naar hem en hij glimlacht terug. Het is een aangename sensatie om belastend beeldmateriaal van iemand in je broekzak te hebben zonder dat diegene zich er van bewust is dat dat materiaal überhaupt bestaat. Ik leg mijn hand op de schouder van mijn neefje en loop naar buiten. In de hal blijf ik even staan wachten en herken het meisje bij de garderobe. Dani. Ook haar ken ik van de middelbare school. Ze ziet me niet of doet alsof. Ik kijk naar haar borsten, die zijn groot; dat waren ze al toen ze twaalf was.
De rukker loopt het toilet uit en langs de garderobe het restaurant in. Ik wacht heel even en loop dan achter hem aan. Hij zit ongeveer tien meter bij onze tafel vandaan. Ik neem een kleine omweg omdat ik het niet zie zitten om weer langs de tafel van de zakenman te lopen.
‘Zo zo, jullie waren lang weg,’ zegt tante Inge als we weer gaan zitten.
‘Simon moest schijten,’ zegt mijn neefje. ‘Nou Jeffrey!’ roept mijn tante, ‘dat zeg je toch niet in een restaurant!’ Maar de rest van de familie lacht. Over de zakenman die ik op de grond heb gegooid zegt mijn neefje niets. Ik betwijfel of hij het voorval wel heeft meegekregen. Misschien kijkt hij echt alleen maar naar video’s op zijn telefoon en dringt de rest van de wereld niet tot hem door.
‘Oma, dat u nog maar lang mag leven! Op naar de negentig!’ roepen mijn twee nichtjes tegelijkertijd op een naar mijn idee tamelijk willekeurig moment van de avond en slaan beiden hun Tia Maria’s achterover.
“Hij was veel kleiner dan ik, veel kleiner dan iedereen eigenlijk, maar hij durfde wel heel veel.”
Vanaf de bar aan de andere kant van de eetzaal zigzagt een lange ober onze kant op tussen de tafels door. Op zijn vingertoppen balanceert een dienblad met een sorbet erop. In het ijs zijn een paar sterretjes geprikt. Het effect van sterretjes valt zelden tegen in een restaurant. Allerlei hoofden draaien zich om om te zien waar dat heen gaat. Ook mijn oma kijkt verwachtingsvol naar de naderende ober. Maar het is niet voor haar, de ober stopt bij de tafel met de man die zich enkele minuten geleden zat af te trekken in het wc-hokje naast mij. Hij zit aan een kleine vierkante tafel. Naast hem zit zijn dochter, een meisje van een jaar of tien, en tegenover hem zijn vrouw en een tweede, iets oudere dochter. De ober zet de vonkende sorbet voor het jongste meisje op tafel. Ik zie haar glunderen van opwinding.
Toen ik in de brugklas zat, kregen kinderen tot vijftien jaar op vrijdagavond voor de helft van de prijs toegang tot het zwembad. Het was dan altijd erg druk, er kwamen ook veel meisjes. Op een winteravond fietste ik samen met Alex naar het zwembad. Alex was toen mijn beste vriend, maar nu spreek ik hem niet meer. Hij was veel kleiner dan ik, veel kleiner dan iedereen eigenlijk, maar hij durfde wel heel veel. Ook met meisjes. Voor sommige meisjes was hij echt gewoon te klein, zelfs hij besefte dat, maar als hij ook maar enigszins met zijn mond hun mond kon bereiken, desnoods door op een stoel of een krukje te gaan staan, dan ging hij ervoor. En het lukte hem verrassend vaak.
Ik had op mijn twaalfde nog nooit met een meisje gezoend of zelfs maar een poging ondernomen. Ik had me er ook nog nooit druk over gemaakt. Dat leek Alex meer dwars te zitten dan mij, alsof mijn onervarenheid op hem zou afstralen, en dus zette hij die avond in het zwembad alles in werking om mij aan het zoenen te krijgen.
“‘Hoe heet ze dan?’ vroeg ik in paniek. In mijn darmen begon iets te borrelen.”
Zijn methodes waren weinig subtiel, maar ze bleken wel effectief. Hij zwom op een blond meisje met een beugel af. Ze droeg een gele bikini waar een paar enorme tieten in hingen. Ik hield me op de achtergrond en zag hoe Alex naar me wees. Het meisje keek even naar me en knikte vervolgens naar Alex, die daarop meteen weer terug zwom en zei dat het meisje met me wilde zoenen. ‘Wat vroeg je dan aan haar?’ wilde ik weten.
‘Gewoon, of ze met je wil zoenen.’
‘Hoe heet ze dan?’ vroeg ik in paniek. In mijn darmen begon iets te borrelen.
‘Weet ik veel, vraag het haar zelf,’ antwoordde Alex. Toen zwom hij snel weer verder, op jacht naar een prooi voor zichzelf. Maar dat meisje was dus Dani, en nu werkt ze hier bij de garderobe van een Van der Valk restaurant. Ik vraag me af wat ze ervan zou vinden dat ze ooit nog eens met een jongen heeft gezoend die zojuist stiekem een video heeft gemaakt van een man die zichzelf aftrekt op het toilet van het restaurant waar zij werkt. Ik herinner me hoe ze in het buitenbad op me zat te wachten met een groepje vriendinnen. Tussen het buitenbad en het binnenbad hingen plastic flappen. Ik duwde ze opzij en zwom de koude avondlucht in. Boven het water hing damp. Langs de zijkant waren allerlei planten neergezet, waarschijnlijk plastic, maar misschien ook wel echt, ik lette daar niet op, had op dat moment andere dingen aan mijn hoofd. Het was in elk geval geen onaardige setting om met een meisje te zoenen, achteraf bezien.
“Ik vond dat ik eerst iets tegen haar moest zeggen voordat ik haar zou zoenen, maar ik had echt geen flauw idee wat.”
Al haar vriendinnen zwommen naar binnen zodra ik naar buiten zwom en bekeken me daarbij uitvoerig. Een van hen zat bij me in de klas, wat de druk op mijn schouders vergrootte.
Een kwartier verstreek waarbij ik naast Dani zat zonder een woord te zeggen of haar ook maar met een vinger aan te raken. Ik vond dat ik eerst iets tegen haar moest zeggen voordat ik haar zou zoenen, maar ik had echt geen flauw idee wat. Na vijf minuten kwam er een Turk bij zitten. Ik schatte hem een jaar of dertig, maar misschien was hij pas vijftien, Turken zien er heel vaak uit als dertig terwijl ze pas vijftien zijn.
Eerst voelde ik me nog ongemakkelijker door de aanwezigheid van de Turk, maar hij was heel aardig. Ik kan me niet meer herinneren wat we precies tegen elkaar zeiden, maar het waren hele gewone dingen. Waar woon je, waar zit je op school, dat soort dingen. Terugblikkend zijn dat eigenlijk best wel vreemde vragen voor een dertigjarige Turk om te stellen aan een twaalfjarig jongetje dat naast een even oud meisje met enorme tieten zit. Maar nogmaals, misschien was hij pas vijftien, en dan valt het wel weer mee. Hoe dan ook, ik vond het fijn dat er iemand was tegen wie ik iets durfde te zeggen zodat de pijnlijke stilte voor even was verdwenen, want een gesprek met Dani zat er wat mij betreft nog niet in.
“Door die vraag begreep ik dat ik blijkbaar niet de enige was die zich onzeker voelde, en op de een of andere manier deed dat me goed.”
De Turk zwom weer naar binnen, veel te snel voor mijn gevoel. Hij knipoogde nadrukkelijk naar me terwijl hij achter de plastic flappen verdween. Uiteindelijk was het Dani zelf die het gesprek begon. ‘Schaam je je voor mij, ofzo?’
Door die vraag begreep ik dat ik blijkbaar niet de enige was die zich onzeker voelde, en op de een of andere manier deed dat me goed.
‘Nee, ik schaam me niet voor je,’ antwoordde ik. ‘Mijn neus voelt alleen koud aan’.
Dani zweeg en keek recht vooruit. Toen plantte ik mijn mond op die van haar, en ik deed iets met mijn tong. Ik benaderde haar mond als een kind dat van zijn moeder een vreemd gerecht moet proeven, ook al vindt hij het stinken en er vies uit zien. Verder pakte ik met één hand een tiet vast, daar kon ik nauwelijks omheen. Maar wat ik er verder mee aan moest wist ik ook niet, dus liet ik de tiet maar weer los. Veel meer dan dat werd het niet, en na die avond hebben we elkaar nooit meer gesproken, hoewel we op dezelfde school zaten. Eigenlijk zoende ze helemaal niet slecht, er zijn vrouwen van dertig die slechter zoenen dan Dani op haar twaalfde. Terugkijkend denk ik dat het vooral voor haar heel erg moet zijn geweest.
“Ik loop snel terug het restaurant in en ga naast de tafel van de rukker en zijn gezin staan.”
Bij de draaideuren van het restaurant omhels ik mijn oma, en ik kus mijn tante en mijn nichtjes gedag.
‘Dag lieve jongen, pas je goed op jezelf?’ zegt mijn oma. Oom Ton geef ik een hand. ‘Doe je de groetjes aan Simon?’ zegt mijn tante, en ik antwoord dat ik dat zal doen.
‘Volgens mij heb ik mijn telefoon laten liggen,’ zeg ik tegen mijn ouders, ‘ik zie jullie wel bij de auto.’
Ik loop snel terug het restaurant in en ga naast de tafel van de rukker en zijn gezin staan. Ik hou mijn telefoon voor de neus van zijn vrouw terwijl ik de video van haar man op het toilet afspeel.
Het is fascinerend om het halve spectrum van menselijke emoties op iemands gezicht voorbij te zien komen in een tijdsbestek van vijf seconden. De man weet niet wat ik aan zijn vrouw laat zien en zit alleen maar verbaasd naar me te kijken. De twee meisjes kijken eerder verwachtingsvol, misschien denken ze dat ik een goocheltruc sta te doen.
“Misschien dat ik ooit nog eens sorry tegen haar zeg.”
Direct nadat het filmpje gestopt is draai ik me om en loop zonder iets te zeggen het restaurant weer uit. Het liefst zou ik hebben gewacht om te zien tegen wie de vrouw het eerst tekeer zou gaan: tegen mij of tegen haar man. Maar dat durf ik niet. Bij de receptie kijk ik nog wel één keer achterom om te zien of ik gevolgd word, maar dat is niet het geval. De verwarring aan hun tafel lijkt volledig, alle vier kijken ze me verbouwereerd na. Misschien dat de vrouw twijfelt aan haar geestelijke gesteldheid, dat ze denkt dat ze een korte hallucinatie heeft gehad.
Dani staat nog steeds bij de garderobe. Heel even kruisen onze blikken elkaar, maar we zeggen allebei niets. Het lijkt me wat vreemd om haar nu, na negen jaar stilte, ineens te begroeten. Misschien dat ik ooit nog eens sorry tegen haar zeg.
‘Lag-ie er nog?’ vraagt mijn vader als ik instap.
Ik houd mijn iPhone omhoog zodat hij hem kan zien via de binnenspiegel.
‘Zie je dat het best gezellig was,’ zegt mijn moeder als we de parkeerplaats afrijden.