Wachten op Tripels

Voor een zonnige zaterdag viel het mee met de drukte op het strand. Binnen in de strandtent was ik de enige wachtende. Toch beende de jongen die de bestellingen moest klaarmaken driftig heen en weer achter de bar alsof er een rij tot buiten stond. Hij was lang en had zich nog niet helemaal weten te bevrijden van zijn puberale slungeligheid. Zijn blik schoot langs de bonnetjes, zijn lippen bewogen geluidloos terwijl hij zichzelf voorlas wat hij in moest schenken. Hij friemelde wat aan de glazen op het druiprek, veegde zijn handen af aan zijn broek, bukte om de koelkast open te trekken.

In afwachting van het verschijnen van mijn bestelling had ik plaatsgenomen op een barkruk. De jongen zette een leeg dienblad voor me neer. Dat was een begin. Nog drie Brugge Tripel en een limonade voor het zoontje van mijn vriend erop, en ik zou een tevreden klant zijn. Hoewel er verder niemand anders stond te wachten, werd het dienblad met frisdrank gevuld, en even later meegenomen door een meisje met blond haar en witte benen.

Een volgend dienblad werd gevuld, maar wederom niet met de door mij bestelde Belgische beukers. Mijn vriend kwam aangelopen om te zien waarom het zo lang duurde. Hij lurkte aan een elektrische sigaret en liet een wolk van witte damp uit zijn mond ontsnappen. De zoete geur voerde me terug naar Turkse badplaatsen, terrassen met waterpijpen op de tafels. Plotseling dook het meisje met de witte benen naast ons op. ‘Wilt u buiten gaan roken?’

‘Ik rook niet.’

‘Toch wil ik dat u naar buiten gaat.’

Hij keek mij aan, schudde zijn hoofd en draaide zich om. Het meisje ging verder met haar werk, ik bleef achter aan de bar, waar ik de bewegingen van de jongen gadesloeg. ‘Wordt u al geholpen?’ vroeg hij.

‘Dat vraag ik me ook af,’ zei ik. ‘Ik heb wel al betaald.’

Ik herhaalde mijn bestelling, de jongen zette het op het dienblad, ik bedankte hem en liep naar buiten, de zon in, waar ik ondanks de weinig efficiënte  bediening toch een zekere mate van dronkenschap wist te bereiken.

Strand

Ik lag op het strand van Velsen-Noord met een vriendin die ik al een tijd niet gesproken had. Waar wij zaten was het rustig, maar een kilometer of twee naar rechts, voor de hoofdingang van Wijk aan Zee, zag ik een massa van parasols en luchtbedden en windschermen, de felle kleuren liepen door elkaar heen in de hete trillende lucht als vruchtenhagel op een kleffe snee witbrood.

Boven ons zwermde een groep kleine zwarte vliegjes. De vriendin wapperde met haar hand. ‘Laten we wat dichter bij het water gaan liggen,’ zei ze. ‘In de duinen kakken al die honden, daar komen vliegen op af.’

Ze raapte haar tas en handdoek op en liep richting zee. Ik sleepte mijn spullen achter haar aan en probeerde om niet te veel naar haar kont te kijken, hoewel die een natuurlijk punt van aandacht vormde op dat grote lege strand.

Een meter of vijftien verderop bleef ze staan. Ik voegde me bij haar, ze keek om zich heen. De vliegjes waren ons gevolgd. Ze keek me aan alsof ik er iets mee te maken had.

‘Ik heb vorige week nog gedoucht,’ zei ik.

‘Misschien moeten we een duik nemen.’

Ik wenste haar succes en spreidde mijn handdoek uit. Leunend op mijn ellebogen keek ik hoe ze de branding naderde. Voor haar lag de zee te glinsteren in het licht van de klimmende zon. Het zwart van haar bikinibroekje stak af tegen het zand en de schelpen, haar heupen en alles ertussenin wiegden heen en weer als een dobberende lichtboei.

Ik liet me achterover zakken en luisterde naar het zwiepen van de windmolens achter me, naar het breken van de golven, het gekraai van de zeemeeuwen, en dacht dat het eigenlijk heel eenvoudig was om tevreden te zijn.