Een paar weken geleden werd ik door een goede vriendin overgehaald om deel te nemen aan een training die zij samen met een collega aan startende ondernemers gaf. De training heette ‘Jouw Ondernemersrol’. Ze was er daarvoor ook al een keer over begonnen. Bij die gelegenheid had ik iets gemompeld over het verschil tussen kunstenaars en ondernemers, om daarna snel nog een plons wijn in haar glas te gooien en over iets anders te beginnen.
Het doel van de training was om de deelnemers te helpen bij het formuleren van hun kernactiviteit. Daar kon ik helder over zijn, ik schreef fictie. Korte stukjes die niemand las. Dat gaf op zich niks, wat niet was kon nog komen. ‘Bovendien schrijf ik toch vooral voor mezelf,’ hoorde ik mezelf zeggen.
‘Ik ben geen ondernemer,’ zei ik. ‘Ik ben schrijver.’
‘Schrijvers zijn ook ondernemers,’ vond zij.
De schrijver die zijn teksten aan de man brengt zoals een fruitboer op de markt dat met zijn sinaasappelen doet. Als een kunstenaar leeft van zijn creaties, is zijn kunst dan een product? Is er iemand die dat iets kan schelen, behalve de belastingdienst?
Dat waren enkele vragen die ik voor mezelf hield in de ruimte die mijn vriendin en haar collega hadden gehuurd. Het was de plaats noch de tijd voor pseudofilosofische kwesties. Rond de vergadertafel zaten vijf andere deelnemers die onlangs een bezoek aan de Kamer van Koophandel hadden gebracht, of dat van plan waren te doen. In tegenstelling tot mij leken ze ondernemen geen vies woord te vinden. En waarom zouden ze ook? Ze hadden besloten hun kennis in te zetten om hulpbehoevenden in de samenleving van dienst te zijn. Een deelneemster gaf stoelyoga en handmassages aan oude mensen, twee dames gebruikten hun bevlogenheid en netwerk om werklozen aan een baan te helpen. Handen uit de mouwen, voeten in de modder. Om eens wat ondernemersjargon te gebruiken.
Zelf bleef ik liever vanaf de zijlijn staan observeren. Op een zeker moment zou ik er iets over kunnen schrijven, zo’n kort stukje wat niemand leest.